Kaag: verzekeraar hoeft niet altijd aangifte te doen van verzekeringsfraude
“Het kabinet heeft er begrip voor dat verzekeraars niet in alle situaties (van verzekeringsfraude, red.) overgaan tot aangifte, maar een afweging maken op basis van proportionaliteit.” Dat schrijft minister Kaag in antwoord op Kamervragen. De vragen zijn gesteld naar aanleiding van berichtgeving ‘Nederlandse verzekeraars spelen voor aanklager en rechter tegelijk’.
De minister gaat in de antwoorden niet in op het feit dat verzekeraars volgens Kifid mensen soms ten onrechte van verzekeringsfraude betichten en dat het klachteninstituut verzekeraars (en banken) frauderegistraties regelmatig laat verkorten of terug draaien. Kaag gelooft ook niet dat er door de handelwijze uninsurables ontstaan. Kaag: “Ik volg nauwgezet de ontwikkelingen rondom potentiële onverzekerbaarheid, om waar nodig op te treden. Vooralsnog zie ik echter geen aanleiding om op dit onderwerp nieuwe regulering te introduceren of op andere wijze actief op te treden. Ik ben niet bekend met situaties waarin personen onterecht geheel onverzekerbaar zijn.”
Voldoende bewijs
De minister: “Ook wanneer een verzekeraar over gaat tot registratie en geen aangifte volgt, blijft het uitgangspunt dat de verzekeraar moet kunnen aantonen dat in voldoende mate vaststaat dat de gedraging de kwalificatie strafbaar feit kan dragen en dat voldoende bewijs van betrokkenheid tegen de betrokkene beschikbaar is.”
Kaag wijst er op dat er geen verplichting bestaat tot het doen van aangifte. De minister: “Een verzekeraar zal in principe aangifte doen als volgens hem in voldoende mate vaststaat dat een persoon betrokken is bij een gedraging die een bedreiging vormt, vormde of kan vormen voor de (financiële) belangen van klanten en/of medewerkers van de verzekeraar, voor de verzekeraar zelf, of voor de integriteit van de financiële sector. In sommige situaties gebeurt dat, in overleg met het OM, niet (meteen). In zaken waar sprake lijkt van het in georganiseerd verband op grote schaal misbruik maken van het stelsel van financiële dienstverlening, bepaalt de verzekeraar conform het PIFI (Protocol Incidentenwaarschuwingssysteem Financiële Instellingen) in overleg met het OM op welk moment de verzekeraar het beste aangifte kan doen en bij welke opsporingsinstantie dat het meest effectief is. Bij klachtmisdrijven zoals het schenden van geheimen kan alleen het slachtoffer aangifte doen, niet de verzekeraar. Verder is in het PIFI bepaald dat verzekeraars het proportionaliteitsbeginsel in acht moeten houden bij de keuze om over te gaan tot aangifte van een strafbaar feit. De verzekeraar maakt deze afweging en legt deze vast.”
Registratie
Kaag: “In 2021 heeft de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) geconcludeerd dat behoorlijke en zorgvuldige gegevensverwerking (door verzekeraars, red.) binnen de wettelijke eisen aannemelijk is. Ik deel dus niet met u dat fraudeurs pas op een lijst moeten kunnen komen nadat de rechter of een andere onafhankelijke instantie naar het bewijs heeft gekeken.”
Kaag ziet geen reden om de maximale registratietermijn van acht jaar te veranderen. De minister: “De bewaartermijn in het incidentenwaarschuwingssysteem is in beginsel acht jaar, tenzij zich een nieuwe aanleiding voordoet om de betrokkene te registreren. De bewaartermijn van acht jaar sluit aan bij de termijn die wettelijk is vastgelegd voor de mededelingsplicht inzake het strafrechtelijk verleden van een potentiële verzekeringnemer. Volgens de AP is dit een lange bewaartermijn, maar wordt de termijn wel genuanceerd door een proportionaliteitstoets bij opname in het register en een proportionaliteitstoets voor de vaststelling van de bewaartermijn in de specifieke situatie. De AP oordeelt derhalve dat dit protocol proportioneel is tot het te bereiken doel. Het kabinet hecht aan dit oordeel van de AP en heeft geen aanleiding om hier anders over te denken.”